Kort verhaal: De kluizenaar (variatie op een thema)

Ik ademde uit, trommelde even op mijn benen en drukte toen op de deurbel. In een halve seconde speelde ik bij wijze van laatste oefening het riedeltje in mijn hoofd af, maar de deur werd al van het slot gedraaid. De deur ging op een kiertje open en in de opening verscheen de helft van een oud gezicht.

Ik leunde een beetje naar voren om oogcontact te maken. “Goedemiddag mevrouw,” zei ik.

“Goedemiddag,” antwoordde de vrouw, en haar ogen schoten heen en weer.

“Sorry dat ik u lastigval. Maar ik vroeg me af of u iets over heeft voor Stichting Anna. Kent u Stichting Anna?”

De vrouw schudde haar hoofd.

“Stichting Anna organiseert in verschillende steden in het land—ook hier, in Utrecht—diners in buurthuizen voor mensen die eenzaam zijn, of die hun medebuurtbewoners graag wat beter willen leren kennen. Misschien heeft u er wel eens iets van meegekregen; het wordt hier in de buurt ook wel eens georganiseerd. In Kaffeetaria. Het is een keer per twee weken.”

“Nee, dat heb ik nog nooit gezien … ik heb er wel wat voor hoor, even kijken.” De vrouw draaide zich om en pakte een kleine beurs van een plankje aan de muur achter haar. Ze begon erin te zoeken. “Komen daar veel mensen op af, dan?”

“Iedere week zijn er tussen de veertig en de vijftig mensen. Maar de opkomst varieert heel sterk. Dank u wel hoor,” zei ik toen ze me het geld overhandigde. “De gemiddelde leeftijd ligt rond de veertig. En er komen ook regelmatig jongeren op af. Vaak denken mensen dat het alleen iets is voor ouderen, maar dat is dus zeker niet het geval.”

De vrouw glimlachte, maar haar ogen lachten niet mee. “Dat verbaast me niet zoveel, eigenlijk,” zei ze, “op die leeftijd wordt er al helemaal vreemd opgekeken als je je alleen in je huis opsluit.” Heel even wendde ze haar blik af.

Ik hield mijn hoofd schuin en ik keek haar aan. “Ja, dat kan. Maar ik geloof dat veel van de jongeren het echt leuk vinden om hun buren te leren kennen. Dat het meer is dan sociale druk, bedoel ik.”

“Misschien wel, ja,” zei de vrouw, maar ze leek niet overtuigd.

Ik besloot het over een andere boeg te gooien. “Misschien kunt u zelf eens langskomen? Het diner vindt overmorgen weer plaats, in Kaffeetaria dus, om half zeven. Dan kunt u hen zelf vragen waarom ze er zijn,” zei ik met een glimlach.

De vrouw glimlachte terug, dit keer oprecht. “Het is een mooi initiatief, hoor,” antwoordde ze met een zachte stem, “maar ik maak het mezelf er alleen maar moeilijk mee om te komen. Ik heb al jaren lang alleen nog mijn familie waar ik contact mee heb en dat vind ik meer dan genoeg. Sociaal contact gaat me nou eenmaal niet zo makkelijk af.”

“U bent zeker niet de enige die dat voelt,” haakte ik op haar in. “Er komen veel mensen naar de diners die verlegen van aard zijn. Er zitten ook altijd mensen van de stichting aan tafel, en zij zorgen ervoor dat er een gesprek op gang komt dat laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk is. We hebben het dan aanvankelijk bijvoorbeeld over dingen als de wijk, en over hobby’s. Op die manier is het eigenlijk altijd ontzettend gezellig en gaat iedereen met een voldaan gevoel weer naar huis. Het is en blijft natuurlijk uw eigen keus, maar we doen ons best het alle bezoekers zo aangenaam mogelijk te maken.”

“Lief kind…” zei ze, en ze leek even na te denken. Tenslotte keek ze op; de zachtheid van haar blik kreeg nu wat vastberadenheid. “Zo’n avond kan best gezellig zijn. En zoals ik al zei, het is een mooi initiatief met een goede insteek. Maar wat nou als het voor iemand blijvend moeite kost om aan die verlegenheid weerstand te bieden, zou het dan niet beter zijn als we die mensen hun verlegenheid laten accepteren? In plaats van hen te vertellen dat het iets is om overheen te komen?”

Ik stond even met mijn mond vol tanden—in dit soort situaties bood de kiesboom, die de vrijwilligers bij de training ingepeperd krijgen en die ik normaal moeiteloos kon doorlopen als ik bij mensen aan de deur stond, geen hulp.

“U hebt gelijk, hoor.” Dat leek me een goed iets om in ieder geval te zeggen, ook al was ik eigenlijk te zeer uit het veld geslagen om te bedenken of ik het inderdaad met haar eens was. “Niemand die niet wil komen wordt gedwongen om dat toch te doen. Stichting Anna is er voor mensen die letterlijk en figuurlijk over de drempel willen stappen om hun buurt te leren kennen. Meer niet. We maken het zo laagdrempelig dat we ervan uit kunnen gaan dat iedereen die komt, er ook wil zijn.”

De vrouw glimlachte weer, maar nu zat er een vlaag van weemoedigheid in haar blik; ik had het misschien ergerlijk gevonden als ze niet zo’n vriendelijke uitstraling had gehad.

“Dat zou mooi zijn. Nou ja, misschien kom ik donderdag wel kijken. Wie weet hoeveel er veranderd is in de afgelopen jaren.”

Ik wist haar nog net op tijd een flyer met tijden en data te overhandigen voor we een laatste blik uitwisselden en de vrouw de deur sloot. “Hopelijk tot donderdag!” riep ik nog, maar ze had de deur alweer gesloten.

Twee dagen later liep ik de aula binnen en keek om me heen. Ik zag enkele bekenden—zowel vrijwilligers als bezoekers die hier vaker kwamen—en groette hen. De tafels waren al goed gevuld; er waren mensen aan het praten, er waren mensen voor zich uit aan het staren of met de vaasjes bloemen op tafel aan het spelen, sommigen lachten, sommigen lieten hun drinken vallen en knoeiden over zichzelf of over hun buren heen, sommigen stonden op om naar het toilet te gaan of hun jas op te hangen; er was van alles gaande maar al met al gonsde de ruimte en ademde een positieve sfeer.

Het voelde altijd goed om hier te zijn. Het was een van de weinige plekken die ik regelmatig bezocht waar ik me zelfverzekerd voelde. Dat gold ook voor alle acties die ik uitvoerde in naam van de stichting—collecteren, huisbezoeken doen, presentaties geven, bestuursvergaderingen bijwonen, bezoeken brengen aan het gemeentehuis. Ik wist waar de stichting voor stond, op wat voor mensen zij zich richtte, en op de meeste momenten wist ik intuïtief welke manier van handelen de juiste was; op bepaalde momenten identificeerde ik me zozeer met Stichting Anna dat ik ervan overtuigd was dat ik een volmaakte belichaming van haar was. De fysieke en spirituele plekken waar de stichting me bracht waren de plekken waar ik naar snakte op momenten dat ik in denkpatronen verviel die akelige overeenkomsten vertoonden met die uit een eerder leven.

Ik liep even naar de keuken om een praatje te maken met de kok en zocht toen een plekje uit aan een van de lange tafels. Er zaten al wat andere mensen waar ik ging zitten en zij waren met elkaar in gesprek, maar hun verlegenheid was bijna tastbaar en ik voelde mijn vingers jeuken. Ik stelde me aan hen voor en liet weten dat ik vrijwilliger was bij Stichting Anna, maar liet hen verder begaan, tot het eten werd opgediend, en in een korte stilte zag ik mijn kans om me in het gesprek te mengen.

“Zijn jullie hier vaker geweest? Ik geloof niet dat ik jullie herken…”Ik keek de mensen die bij me in de buurt zaten nog eens goed aan. Ze leken een beetje van mijn stem te schrikken.

Eentje, Lars, een man van een jaar of vijftig, antwoordde meteen: “Nee, ik ben hier voor het eerst. En ik ben heel erg benieuwd naar het eten,” voegde hij toe terwijl hij met een sceptische blik naar de aardappelpuree op zijn bord keek.

“Over het algemeen vind ik het eten hier prima,” zei ik. “Niet slechter dan ik het zelf zou maken. Het is eenvoudig, maar er komen gemiddeld per week tussen de veertig en vijftig mensen, en de kok kan niet voor iedereen escargots gaan vullen en de borden opmaken met geklopte zalm en kaaskoekjes, natuurlijk.” Ik lachte, en keek hen aan. Lars liet een bulderende lach horen waar ik van schrok, en nog een ander, Paulien, toonde een flauw glimlachje waarvan ik in een oogwenk zag dat het uit beleefdheid was.

“Kennen jullie elkaar?” vroeg ik toen het weer stil viel.

Lars antwoordde weer snel: “Nou, nee, dat kan ik niet zeggen, maar ik ben er wel net achter gekomen dat ik en Marcella hier”—hij wees naar de vrouw naast zich—“op twee straten afstand van elkaar wonen! In Lunetten. Dat is toch toevallig.”

“Wauw, dat is inderdaad toevallig. Dan zijn jullie elkaar vast vaak tegengekomen zonder het door te hebben.”

Marcella keek kort op van haar bord en zei: “Ja, dat lijkt me inderdaad waarschijnlijk.” Ze nam snel weer een hap van haar puree.

“Ik hoorde laatst dat ze op dat ene stuk grond bij het Beatrixpark dat al heel lang braak ligt een fitnessterrein willen gaan bouwen. Is dat iets voor jullie, denk je?”

Lars antwoordde dat hij niet zo’n sportman was en legde een onverklaarbare link tussen de bouwplannen in het Beatrixpark en de anti-polariseringscampagnes in de stad. Een hele tijd lang ging het zo: hij praatte en lachte veel maar zei eigenlijk weinig. Marcella kwam gedurende de avond steeds meer los; Pauline hield zich zodanig op de achtergrond dat ik me ging afvragen met wat voor doelen of intenties zij hier was gekomen. Na een tijdje hadden Lars en Marcella het samen over de honden-uitlaatroutes in Lunetten. Ze hadden allebei een hond. Ondertussen zonk ik in gedachten weg en keek om me heen.

Mijn blik bleef hangen toen deze die van de vrouw kruiste die ik afgelopen week tijdens het collecteren had ontmoet. Ik had nog vaag bedacht dat zij op een atypische manier had gereageerd op mijn collecte, maar was haar verder vergeten. Ik herinnerde me dat ik de indruk had gekregen haar maar met moeite te kunnen overtuigen van de goede intenties van Stichting Anna, en ik was verrast haar hier te zien. Ze was voor zich uit aan het staren; links en rechts van haar waren enkele mensen druk in gesprek, maar deze vrouw liet op geen enkele manier blijken van plan te zijn zich met hen te bemoeien. Tegenover haar was een plek vrij. In een reflex excuseerde ik me en liep met mijn glas water in mijn hand naar haar toe. Ze keek op toen ik de stoel tegenover haar vastpakte. Ik lachte warm naar haar. “U herken ik van het collecteren, afgelopen dinsdag. Wat ontzettend leuk—en goed”—hierbij hield ik mijn hoofd een beetje schuin—“dat u gekomen bent.”

De vrouw glimlachte.

“Heeft u het naar uw zin?” vroeg ik terwijl ik plaatsnam.

“Ik vermaak me best,” antwoordde ze. Haar stem was zacht, maar vriendelijk, en ik haalde me de opmerkelijke sfeer van het gesprek van dinsdag weer voor de geest. “Ik vond het hoofdgerecht erg lekker.”

“Ik ook! De kok vertelde me dat hij extra zijn best had gedaan de beste tomaatjes voor de jus uit te kiezen.” Ik nam een slok van mijn drinken. “U had gezegd dat u een beetje verlegen aangelegd was, toch? Hoe gaat dat vanavond?”

“Ik voel me hetzelfde als altijd in dit soort situaties. Ik maak het mezelf het makkelijkst door niet al teveel van mezelf te vragen.” Dit hoorde ik mensen hier vaker zeggen; het vreemde was alleen hoe resoluut deze vrouw het zei. .

“Dat is goed. Stap voor stap. U hebt al een grote stap gezet door hier naartoe te komen. Toch?”

“Dat viel wel mee, hoor. Ik ben niet gekomen om mijn grenzen te verleggen.”

“Nee, u moet niets doen voor u er zelf klaar voor bent. Maar als u meer contacten wil leggen, of misschien wat minder verlegen of sociaal angstig wil worden, dan is het misschien op een gegeven moment—wanneer, dat is aan u—toch nodig om dingen buiten uw comfort zone te doen. Denkt u niet?”

Het dessert werd geserveerd. Een bolletje vanille-ijs, chocoladesaus en een mandarijnpartje erop.

“Kind, ik heb een groot deel van mijn leven verspild aan dingen buiten mijn comfort zone proberen te doen. Slechts zelden hield ik daar een goed gevoel aan over. Op deze leeftijd wil ik eerst en vooral een leven leiden dat vertrouwd voor me voelt.”

Ik raakte het spoor bijster. Ik voelde dat ik niet op één lijn zat met deze vrouw, net als tijdens ons gesprek dinsdagavond. Ik nam een hap van mijn ijs. “Waarom bent u hier dan gekomen?” vroeg ik; het klonk botter dan ik het misschien bedoeld had.

De vrouw leek even na te denken. “Omdat … omdat ik lang geleden heb besloten me te onttrekken aan situaties waarin ik veel sociale druk voel, en ik wilde weten of ik in dat soort contexten nog trouw aan mezelf kon blijven. Dat lukt vooralsnog heel aardig. Maar ook omdat ik wilde zien of er misschien meer mensen zo naar zichzelf kijken als ik.”

“En?”

“Nog niet gevonden.”

“Er zitten hier vast genoeg mensen in wie u zichzelf kan herkennen. Dat was voor mij wel het geval, toen ik hier voor het eerst kwam.”

De vrouw keek op, maar reageerde niet.

Ik begon maar te vertellen. “Toen ik een jaar of twintig was voelde ik me verschrikkelijk eenzaam. Ik heb hier gestudeerd, in Utrecht. Ik ben een paar jaar bij allerlei verenigingen actief geweest en kwam daardoor met veel mensen in contact. Maar toen nam om mij heen het enthousiasme voor al die verenigingen af, en iedereen ging een beetje zijn eigen leventje leiden. Snel werd duidelijk dat ik helemaal niet zo veel echte vrienden had. En dat ik helemaal niet zo goed ben in contact maken met mensen als dat niet heel makkelijk voor me wordt gemaakt. Dat was een heel nare periode. Ik wilde wanhopig meer mensen om me heen, maar ik wist gewoon niet waar ik moest beginnen. Ik heb ook therapie gevolgd, maar die leek meer gericht te zijn op het doorbreken van gedachtepatronen dan op het aanleren van meer sociaal gedrag.” De vrouw had haar bestek neergelegd en haar handen voor haar borst gevouwen. Ze bekeek me aandachtig en ik ging verder met mijn verhaal. “Toen leerde ik Stichting Anna kennen. De eerste paar keer dat ik ging heb ik vooral een beetje de kat uit de boom zitten kijken. Maar toen ontdekte ik dat dit eigenlijk een heel veilige plek is om opnieuw te leren hoe het is om vrienden te maken, om mensen uit jezelf aan te spreken. Ik heb mezelf hier vaardigheden kunnen leren die ik ook heel goed buiten deze avonden om kon toepassen. Ik voel me nu lang niet meer zo alleen als destijds. En als dat wel het geval is, dan weet ik heel goed welke stappen ik kan zetten om, ja, toch wat meer contact te krijgen met anderen.”

“En die ontwikkeling is je zo dierbaar geweest dat je hier nu zit als vrijwilliger?”

“Precies.” Deze scherpzinnigheid verbaasde me. “Precies. Ik herken mezelf in zoveel mensen hier. En dan wil ik hen laten zien wat voor goeds deze stichting voor hen kan doen.”

De vrouw glimlachte kort naar me en keek daarna om zich heen. Achter in de zaal werd begonnen met het afruimen van het dessert. De maaltijd was teneinde. Enkele mensen begonnen op te staan, maar de meesten bleven nog even zitten voor wat drinken.

“Het doet me veel goed dat jij je plek zo hebt gevonden bij deze stichting. Dat kan ik alleen maar toejuichen.” De vrouw glimlachte naar de vrijwilliger die haar bakje meenam. “Jij ziet in deze ruimte allemaal mensen die datzelfde proces doormaken als wat jij hebt doorgemaakt, maar die in verschillende stadia van dat proces zijn. Misschien is het een kwestie van perspectief, maar ik zie dat toch iets anders. Al dat gelach, al dat gepraat, al die doodnormale dingen die waarschijnlijk volkomen zijn vergroeid met de gang van zaken hier … ik weet niet. Voor mij is het toch meer dan gezelligheid en sociale vaardigheden in wording. Sommige mensen komen hier inderdaad omdat zij echt behoefte hebben aan contact en hebben een duwtje in de rug nodig om elkaar aan te spreken. Voor die mensen komt deze behoefte uit zichzelf. Maar veel mensen zijn hier denk ik ook omdat ze vinden dat ze meer contacten moeten willen. Die mensen zijn moeilijk van de rest te onderscheiden, omdat het heel makkelijk is om zo erg de wil van de samenleving te voelen dat het bijna voelt als je eigen wil. Veel contexten waar vreemden met elkaar in contact komen zijn epicentra van overwonnen emoties. Die overwinning maakt dat mensen zich goed voelen. Maar in veel gevallen zorgt dat alleen voor een goed gevoel omdat de samenleving ons vertelt dat zo’n overwinning noodzakelijk is.”

Ik wist niet precies waarom, maar het was alsof ze me aanviel. “Maar ik ben me zoveel gelukkiger gaan voelen toen ik bij Stichting Anna kwam,” antwoordde ik, “dat voelt zo puur en oprecht … gaat u mij nou vertellen dat dat niet uit mezelf kwam? En als sociaal contact niet iedereen goed zou doen, waarom zijn al deze mensen mij dan zo dankbaar? Niet alleen de vrijwilligers maar ook de bezoekers bedanken me regelmatig. Natuurlijk weet ik niet van iedereen of de dingen die ik doe voor hen werken, maar dat hoeft ook niet, toch … Voor sommigen moet ik toch iets goeds doen.” Het lukte me niet om wat de vrouw had gezegd te weerleggen en ik voelde me ontevreden over mijn betoog—maar iets in mij was meteen in de verdediging geschoten, en als ik niet direct had gereageerd had het geleken alsof ik haar gelijk gaf.

“Natuurlijk, lieverd … ik wil niets afdoen aan de waarde van je inzet bij deze stichting. Ik weet zeker dat al jouw moeite voor Stichting Anna door een hoop mensen oprecht gewaardeerd wordt. Als het jou zoveel goeds heeft gebracht, dan is dat wat belangrijk is. Mijn punt is dat het jou en veel anderen misschien veel leed had kunnen besparen als het normaler was geweest om alleen te zijn. En luister … het kan heel goed het geval zijn dat jij tot die groep behoort van mensen bij wie de behoefte aan contact met anderen in zichzelf zit en niet van buitenaf wordt opgelegd. Ik wil je alleen aanraden om voorzichtig te zijn met het generaliseren van je eigen ontwikkeling. Het is voor iedereen anders.”

Ze dronk de laatste slok van haar thee en stond op. “Ik ga ervandoor. Misschien zien we elkaar later nog. Je weet waar ik woon. Maar ik denk niet dat ik hier nog naartoe terug zal komen.”

Op de weg naar huis merkte ik dat ik me lang niet zo voldaan voelde als normaal wanneer een avond bij Stichting Anna voorbij was. Ik voelde me verward en niet in staat de implicaties van het gesprek met de vrouw te overzien. Dat onrustige gevoel bleef bij me de dagen na het diner in Kaffeetaria. Het lukte me steeds een beetje beter om door te dringen tot de kern van die onrust. Ik was nu gelukkig bij Stichting Anna, dus wat maakte het uit of ik daar was gekomen omdat ik dat zelf had gewild of omdat de samenleving het me had opgelegd? Toch kon ik niet ophouden mijn betrokkenheid bij de stichting onder vuur te nemen. Ik keek minder uit naar mijn avonden bij de stichting en stelde me afstandelijker op tegenover de bezoekers. Hoewel de mensen daar normaal altijd als lotgenoten voelden, kwamen zij mij nu net zo vreemd voor als de mensen op straat, in winkels, in cafés. Ik ging bijna onderdoor aan het merkbare verzwakken van de voldoening die mijn activiteit bij Stichting Anna me altijd had gegeven. Het fundament van mijn wezen stond op instorten.

Op een avond regende het. Ik zat nog verward onthutst na te hijgen nadat ik lang en hard in mijn kussen had geschreeuwd van frustratie. Het was ineens heel duidelijk wat ik moest doen. Ik trok mijn schoenen aan en ik pakte mijn fiets uit de berging. Ik fietste door de regen, ik voelde de kou haast niet, en ik merkte alleen op hoe het licht van mijn voorlamp de regendruppels verlichtte. Ik gooide mijn fiets tegen een lantaarnpaal, ik drukte hard op de bel.

De vrouw deed open met een glimlach al op haar gezicht, alsof ze me had verwacht. “Ik heb uw hulp nodig,” zei ik.


Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *