Laat ik beginnen met een willekeurig citaat uit de bundel verzamelde verhalen door Clarice Lispector. Ik heb mij bezonnen op een manier om te zorgen dat ik de lezer niet al bij dit eerste citaat verlies en besluit er daarom op aan te dringen dat de lezer het citaat lichtjes doorneemt en zich dan richt op het commentaar eronder.
Look, Brasília, I left. And God help me. It’s because I am slightly before. That’s all. I swear to God. And I am slightly after too. What can you do. Brasília is a dentist’s metal tool. And very motorcycle too. Which doesn’t stop it from being mullet roe, fried up with plenty of salt. I just happen to be so eager for life, I want so much from it and I take advantage of it so much and everything is so much – that I become immoral. That’s right: I am immoral.
Brasília
Voor ik van wal steek, nog een enkel citaat; en denk eraan, lees het vluchtig:
I pick up another egg in the kitchen, I break its shell and shape. And from this precise moment there was never an egg. It is absolutely essential that I be a busy and distracted person. I am necessarily one of those people who refuse. I belong to that Masonic society of those who once saw the egg and refused it as a way to protect it.
The Chicken and the Egg
De vraag die zich aan mij opdringt bij het lezen van Lispector’s verzameld werk is of ik het mij tot doel zou moeten stellen om meer zoals zij te kunnen schrijven. Ik hink waarlijk op twee benen: enerzijds erger ik me aan de ontoegankelijkheid van haar teksten, anderzijds bezit haar schrijven een vrijheid die ik mijzelf niet vaak permitteer. Lispector begeeft zich op een hoger plan van creativiteit; ze schrijft voorbij het voorstellingsvermogen. Als schrijven voor mij al iets spiritueels is, dan moet het dat voor Lispector al helemaal zijn: de ruimte waartoe ik mij toegang vergun als ik schrijf, en waar ik de ideeën vandaan haal waarvan ik niet wist dat ze in mij opgeslagen waren omdat ze zich achter de muren van de realiteit bevonden, bestaat bij Clarice Lispector ook, alleen heeft zij in die ruimte een klein luikje gevonden dat toegang geeft tot nog een ruimte, een veel grotere, misschien is het een wereld, een vlakte waaraan de creativiteit van alle mensen verbonden is en die dus universeel is, of misschien bevindt deze tweede kamer zich wel nóg dieper in Lispector’s wezen en is deze dus geenszins universeel maar juist hoogst idiosyncratisch – in beide gevallen moge duidelijk zijn dat Clarice Lispector onontgonnen terrein betreedt, en daarmee (in het eerste geval) de mensheid een ultieme spiegel voorhoudt, of zich (in het tweede geval) uiterst kwetsbaar opstelt. Hoe het ook zij: het ontdekken van dit terrein verdient onze lof, maar staat garant voor nogal, laat ik het beestje maar bij de naam noemen, onbegrijpelijke teksten.
Dus wat wil ik? Neem ik aan Lispector een groot voorbeeld, of juist niet? Of het antwoord op die vraag nu ja of nee is, ik vermoed dat als het mij is vergund dat terrein, dat Clarice zo onversaagd op schrift heeft gesteld, überhaupt te bereiken, ik het niet zal kunnen laten het te betreden: ik wil in mijn schrijven dieper graven, de achterkant van bepaalde dingen weer zien als de voorkant van andere dingen, en zoals ik op die manier steeds verder door de enorme stapels kleding, boeken, platen en andersoortige creatieve materie heen waad, zal ik wellicht op den duur ook dat ene deurtje ontdekken, het openen en verblind worden door het scherpe licht van een felblauwe lucht boven een uitgestrekte sneeuwvlakte, en dan zal ik daar Clarice Lispector zien staan, misschien in het gezelschap van andere creatievelingen, die dan, net als Clarice en ik, vanuit hun eigen creativiteit die nieuwe dimensie hebben weten te ontdekken. Of ik ontdek achter dat deurtje een enorme, pikzwarte duisternis, waar woorden als onbekende, buitenaardse entiteiten over elkaar heen buitelen en die de diepe code representeren waaruit mijn persoonlijkheid voortvloeit. In die duisternis zal ik niemand tegenkomen, maar ik zal begrijpen waar Clarice Lispector zich bevond: in een soortgelijke ruimte, maar dan die van haarzelf.
Zo bezien is de keuze dus als volgt: wil ik blijven schrijven vanuit de creativiteit van de eerste orde, die misschien, als ik haar op de juiste manier weet te presenteren, op wat bewondering van de buitenwereld kan rekenen, of richt ik me op creativiteit van de tweede orde – aldus veronderstellend dat ik die tweede orde kan bereiken – die, dus, ofwel nóg universeler of nóg persoonlijker, maar in elk geval grondiger en diepzinniger is dan de creativiteit van de eerste orde, en misschien minder toegankelijk voor mensen die niet zo diep hebben gegraven?
Om creativiteit van de eerste orde goed te kunnen verkopen moet je goed kunnen schrijven: je moet goede zinnen kunnen maken, mooie beelden kunnen opdissen, en om écht succesvol te zijn moet je de producten van die creativiteit kunnen inbedden in een wereld die een breed publiek kan plaatsen zonder afbreuk te doen aan de verhevenheid van de creatieve ideeën, die per definitie niet uit die bekende wereld afkomstig zijn. Dergelijke vaardigheden zijn voor het verkopen van creativiteit van de tweede orde niet nodig – het feit dat die nieuwe schil is bereikt staat garant voor de bewondering van de mensen die weten dat die laag bestaat maar die er misschien zelf nog niet toe hebben weten door te dringen, zoals ik.
Het is dus een keuze tussen het uitdiepen van het spirituele, het inherente doordringende vermogen van het schrijven, of van het esthetische van het schrijven. Laat ik mezelf toestaan die keuze tot nader order uit te stellen.

Geef een reactie