Met mijn ellebogen op mijn knieën, mijn hoofd in mijn handen en met mijn ogen waakzaam gesloten luister ik vanaf een bankje in het René Viviani-park naar de geluiden om mij heen en beeld ik me de torens van de Nôtre Dame in die ik zou kunnen zien als ik mijn ogen zou openen en waarachter een dicht doolhof van steigers is gebouwd na het uitbranden van de kathedraal. Om me heen raast het leven voort, maar hier zit ik, in het oog van de orkaan, denkend aan de onmogelijke keuzes van de toekomst en aan de banaan in het zwarte plastic tasje naast me.

Die banaan zit me niet lekker. Toen ik, een minuut of vijftien geleden, het tasje uit mijn rugzak haalde en de staat van de banaan beoordeelde, merkte ik dat deze op één plek pikzwart en zacht was geworden, gebutst door de onvoorzichtigheden waarvan ik mijn rugzak en haar inhoud de afgelopen ochtend deelgenoot heb gemaakt.
De voortgang van de dag en daarmee die van mijn leven is dus gestaakt, zolang ik niet heb besloten wat ik met de banaan zal doen. Als ik de banaan met zakje en al weggooi, bega ik de anonieme, onbestrafte morele misstap van het verspillen van voedsel, maar ‘m opeten is ook uitgesloten, want ik weet dat er ongeveer vijftien meter verderop een hondendrol ligt met dikke bromvliegen erop, en hoewel die drol nu aan mijn zicht onttrokken is, is de kans groot dat wanneer ik de banaan zou opeten, de gedachte aan die drol in me zou opkomen en dan zal ik het gevoel hebben dat al het afzichtelijke van de wereld zich in mijn persoon heeft gecentreerd, en zal ik mijn leven haten dat het een lieve lust is.
En dit alles terwijl ik mezelf een paar weken geleden beloofde – precies vanwege dit soort perikelen – nooit meer bananen te zullen kopen.

Geef een reactie