Zijn ogen flitsen over straat, naarstig op zoek naar onderwerpen om met haar te bespreken. Hij voelt de blikken van voorbijgangers in zijn rug priemen; mensen die zich gewaar worden van de stilte die tussen hen in hangt. Die blikken dalen neer door zijn slokdarm, vechten zich door zijn maag en nestelen zich tenslotte als een zware last ergens in zijn onderbuik. Hij verschuilt zich achter de regen, die hier en daar verlichting biedt.
Ze komen een café binnen; zij zoekt een tafeltje; hij loopt naar de bar en bestelt een latte en een decafé. Al jaren hoeft hij haar bestelling niet meer te vragen. Terwijl hij wacht, geeft hij er zich beschaamd rekenschap van hoe erg hij er tegenop ziet om zo weer zwijgend tegenover haar te zitten.
Als hij hun drankjes naar hun tafeltje brengt, zit zij te haken. Hij haalt zijn boek en een pen uit zijn tas en begint te lezen. Zo nu en dan kijkt hij naar haar op en ziet hij hoe zij al haar aandacht op haar werkje richt.
Af en toe komt er een vraag in hem naar boven, die hij aan haar stelt. Alsof ze tijd nodig heeft om haar concentratie te doorbreken, kijkt ze dan eerst met een schuin oog naar het lapje wat ze in haar hand houdt en mompelt iets tegen zichzelf. Vervolgens kijkt ze hem recht in de ogen en antwoordt. Maar het lukt hem niet het gesprek voort te zetten.
Hij leest verder. Regelmatig maakt hij aantekeningen in de kantlijn. Allebei verzonken in hun eigen bezigheden wordt de stilte draaglijker. Na een uur bedenkt hij dat zij niet meer van hem verlangt dan zijn gezelschap, en dat hij dat van haar misschien ook niet hoeft te doen. Bovenaan een pagina schrijft hij: ‘met een vriendin in een café in Amsterdam – moeten we vaker doen’.

Geef een reactie